Voor bepaalde gebouwen of delen ervan is de aanwezigheid van een brandmeldinstallatie wettelijk vereist. Vanuit het Bouwbesluit 2012 kan worden bepaald of een brandmeldinstallatie verplicht is. Maar hoe wordt de vereiste bewakingsomvang bepaald en hoe wordt dit allemaal vastgelegd?
Eisen met betrekking tot de bewakingsomvang van een brandmeldinstallatie zijn afhankelijk van verschillende kenmerken. Deze zijn grotendeels beschreven in bijlage I van het Bouwbesluit. Indien een brandmeldinstallatie is vereist, moet deze overeenkomstig NEN 2535 geprojecteerd en worden geïnstalleerd. In deze NEN 2535 zijn aanvullende bewakingsomvangen beschreven die mogelijk aangehouden dienen te worden.
Ook kunnen andere partijen aanvullende eisen hebben, denk hierbij aan een verzekeraar of de eigenaar/gebruiker van het gebouw. Door de overheid kunnen ook nog aanvullende eisen gesteld worden vanuit de Wet Milieubeheer.
Wettelijke bewakingsomvangen
Vanuit het Bouwbesluit 2012 wordt de omvang van de brandmeldinstallatie grotendeels vastgesteld op basis van de onderstaande kenmerken:
- Gebruiksfunctie van het gebouw of gebouwdeel;
- Gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie;
- Hoogste vloer van de gebruiksfunctie (gemeten boven het meetniveau);
- Zelfredzaamheid van de aanwezige personen.
Binnen een gebouw zijn er combinaties van bewakingsomvangen mogelijk, dit hangt af van de gebruiksfuncties of de eventuele aanvullende eisen van verschillende partijen (verzekeraar, eigenaar of gebruiker). De benodigde bewakingsomvang(en) dient vastgelegd te worden in een Programma van Eisen, hierin kunnen tevens afwijkingen vastgelegd worden. Dit is vereist vanuit de NEN 2535. Het Programma van Eisen is het uitgangspunt voor het aanleggen van een brandmeldinstallatie.
Vanuit het Bouwbesluit 2012 worden de volgende bewakingsvormen benoemd:
- Volledige bewaking;
- Gedeeltelijke bewaking;
- Niet-automatische bewaking;
- Ruimtebewaking (in relatie met ontvluchting).
Volledige bewaking
Wanneer er vanuit het Bouwbesluit 2012 volledige bewaking vereist is voor een gebruiksfunctie dienen alle ruimten voorzien te worden van automatische brandmelders. Hierop aanvullend dienen op de vereiste plaatsen tevens handbrandmelders toegepast te worden.
Er zijn een aantal ruimten die niet voorzien hoeven te worden van automatische brandmelders. Dit zijn ruimten waar de kans op brand minimaal is of waar geen brandbaar materiaal en/of ontstekingsbronnen aanwezig zijn. De NEN 2535 geeft de volgende ruimten aan als uitzondering:
- sanitaire ruimten, zoals toiletten en doucheruimten, inclusief met deze ruimten in open verbinding staande voorruimte. Dit geldt niet voor gemeenschappelijke voorruimten ingericht als kleedruimte;
- kleedruimten kleiner dan 2 m2 voorzien van kledingkasten;
- opslagruimten met een vloeroppervlakte kleiner dan 2 m2;
- ruimten met een schakel‐ en verdeelinrichting, voor zover aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:
- de schakel‐ en verdeelinrichting voedt zowel direct als indirect geen brandmeldapparatuur, brandbeveiligingsapparatuur of brandweerlift;
- de schakel‐ en verdeelinrichting bevindt zich in een ruimte met een vloeroppervlakte kleiner dan 2 m2;
- de schakel‐ en verdeelinrichting bevindt zich in een ruimte die zich over maximaal één bouwlaag uitstrekt;
- de schakel‐ en verdeelinrichting bevindt zich in een ruimte waarin zich geen brandbare opslag bevindt en geen andere ontstekingsbronnen voorkomen dan de schakel‐ en verdeelinrichting zelf.
- vries‐ of koelruimten met een volume van minder dan 20 m3;
- liftschachten, voor zover zich in de schacht geen apparatuur zoals liftmotor of schakelkast bevindt;
- installatietunnels en ‐schachten, waarin zich uitsluitend leidingen voor elektrische, werktuigbouwkundige en sanitaire installaties bevinden, en waarbij de ruimte niet betreedbaar is;
- ruimten onder verhoogde vloeren en boven verlaagde plafonds voor zover aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:
- de ruimte is niet betreedbaar;
- de oppervlakte van de ruimte is niet groter dan de oppervlakte van het desbetreffende brandcompartiment;
- er vindt geen opslag van brandbare materialen plaats;
- er bevinden zich alleen leidingen voor elektrische, werktuigbouwkundige en sanitaire installaties.
OPMERKING: Indien de ruimten boven verlaagde plafonds en onder verhoogde vloeren niet aan de bovenstaande eisen voldoen, moeten ter plaatse brandmelders zijn aangebracht.
Dit is vanuit het Bouwbesluit de “zwaarste” vorm van bewaking.
Belangrijk te benoemen is het dat de zwaarste eis per gebruiksfunctie die vereist wordt geldt in het gehele brandcompartiment. Stel dat binnen een brandcompartiment deels gedeeltelijke bewaking en deels volledige bewaking geëist wordt, dan dient het gehele brandcompartiment te worden voorzien van volledige bewaking.
Gedeeltelijke bewaking
Wanneer er gedeeltelijke bewaking wordt geëist vanuit het Bouwbesluit 2012, moeten naast de noodzakelijke handbrandmelders, automatische brandmelders worden aangebracht in verkeersroutes en ruimten met verhoogd risico voor het ontstaan van brand door de aanwezigheid van brandbaar materiaal en/of ontstekingsbronnen. De NEN 2535 heeft een voorbeeldlijst opgesteld welke ruimten hiervoor in aanmerkingen komen. Let wel, deze lijst is niet uitputtend, dit betreffen enkel voorbeelden van ruimten die een verhoogd risico hebben of kunnen hebben.
De NEN 2535 geeft de volgende lijst weer:
- recreatieruimten, kantines, dagverblijven, showrooms;
- technische ruimten, zoals liftmachinekamer, centrale verwarmingsruimte, luchtbehandelingsruimte;
- ruimte waar de hoofdschakel‐ en verdeelinrichting van een gebouw is geplaatst;
- opslag‐ en archiefruimten (groter dan 2 m2);
- werkplaatsen, hobbyruimten;
- keukens en afwaskeukens;
- stallingsruimten;
- liftschachten voor zover zich in de schacht apparatuur bevindt zoals een liftmotor of schakelkast;
- laagspanningsverdeelruimte van waaruit de brandweerlift wordt gevoed, voor zover deze op de tweede of hoger gelegen verdieping is gesitueerd;
- ruimte waar de brandmeldcentrale en/of energievoorziening is geplaatst.
Ruimtebewaking (in relatie met ontvluchting)
De bewakingsomvang; ruimtebewaking in relatie tot ontvluchting, wordt ook aangestuurd vanuit het Bouwbesluit 2012, namelijk in artikel 6.20 lid 5. Echter staat deze niet beschreven in bijlage I. Deze vorm van bewaking is vereist wanneer alarmering van aanwezige personen wordt verlangd omdat vanuit de verblijfsruimte enkel in één richting gevlucht kan worden (beperkte vluchtmogelijkheid).
Artikel 6.20 lid 5 beschrijft dat wanneer er sprake is van een enkele vluchtroute (samenvallende vluchtroute) in een gebouw deze enkele vluchtroute en aangrenzende verblijfsruimten en ruimten met een verhoogd risico voorzien dienen te worden van detectie.
Ruimtebewaking hoeft alleen toegepast te worden vanuit het Bouwbesluit 2012 indien;
- de loopafstand tussen de uitgang van een verblijfsruimte en het punt van waaruit in meer dan één richting kan worden gevlucht meer dan 10 m is;
- de totale vloeroppervlakte van de ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede van de daarop aangewezen verblijfsruimten meer dan 200 m² is, of
- het aantal aan de enkele vluchtroute gelegen verblijfsruimten meer dan twee is.
Bij deze vorm van bewaking wordt alleen in een bepaalde ruimte of ruimten automatische brandmelders aangebracht die noodzakelijk zijn. Bij de projectie van deze bewakingsomvang dient de alarmering in het betreffende bouwdeel plaats te vinden, essentieel is dat het ontruimingssignaal automatisch (zonder vertraging) in werking gesteld wordt in het betreffende bouwdeel.
Niet-automatische bewaking
Bij de bewakingsomvang niet-automatische bewaking wordt er een brandmeldinstallatie toegepast met enkel handbrandmelders. Dit wordt vaak vereist bij ruimte waarbij personen gewaarschuwd dienen te worden om veilig en snel een gebouw te verlaten. Denk hierbij aan de sportfuncties, kantoorfuncties, onderwijsfuncties, winkelfuncties en industriefuncties.
Extra bewakingsomvangen vereist vanuit de NEN 2535.
Vanuit de NEN 2535 zijn er aanvullende bewakingsomvangen die vereist kunnen zijn, namelijk:
- Ruimtebewaking (specifieke ruimte);
- Objectbewaking.
Ruimtebewaking (specifieke ruimte)
Deze bewakingsvorm wordt in bepaalde situaties verlangd/gevraagd door andere partijen dan de overheid (verzekeraars, eigenaren of gebruikers van de betreffende gebouwen). Hierbij wordt alleen in een bepaalde ruimte(n) automatische en/of handbrandmelders toegepast die noodzakelijk zijn.
Deze bewakingsvorm kan worden toegepast als de eigenaar of gebruiker vindt dat er in een bepaalde ruimte een verhoogd risico op brand is die niet gedekt wordt vanuit de regelgeving, wanneer hier bijvoorbeeld waardevolle spullen staan opgeslagen of bij processen die essentieel zijn voor de bedrijfscontinuïteit.
Objectbewaking
Deze vorm van bewaking vraagt enkel om detectie waarbij een bepaald object in een ruimte wordt beveiligd met automatische brandmelders, denk hierbij aan brandwerende deuren die vastgehouden worden door kleefmagneten. Hierbij dient geprojecteerd te worden conform bijlage C van de NEN 2535.
Welke bewakingsomvang is vereist voor mijn gebouw?
Welke bewakingsomvang voor uw gebouw vereist is kunt u vinden in artikel 6.20 en de hierbij horende bijlage I in het Bouwbesluit 2012 en tevens op de Obex Bouwbesluitkaart. Deze is gratis aan te vragen . Deze kaart biedt u een overzicht waaruit onder andere duidelijk wordt voor welke gebruiksfunctie welke bewakingsomvang vereist is vanuit het Bouwbesluit 2012.
Wilt u meer weten over bewakingsvormen? Ons zusterbedrijf Obex Opleidingen biedt met de opleidingen Projecteringsdeskundige, Onderhoudsdeskundige en Installatiedeskundige Brandmeldinstallatie. een aantal mogelijkheden aan om meer over brandmeldinstallaties en de hierbij horende bewakingsvormen te leren.